Gisteren stond er voor de zoveelste keer een artikel in het Dagblad van het Noorden over een mogelijk hunebed onder een bult stuifzand nabij Gasselte. Een wichelroedelopende boer uit Bronneger claimde een hunebed te hebben ontdekt en de burgemeester gaf opdracht tot een nader onderzoek. Misschien hoopte hij op een Pompeï-achtige ontdekking, die het toerisme zou stimuleren. Toch lijkt het me veel ophef om niets, eerlijk gezegd. De boer uit Bronneger is bekend vanwege zijn omstreden “vondsten”. Op zijn land  had hij al eens maar liefst zes hunebedden “ontdekt” en daarbij nog eens de mythische stad Hunsow. Wel erg veel archeologie voor een relatief klein gebied!. Van zowel de hunebedden, als Hunsow ontbreekt tot op heden elk spoor. Archeoloog Wijnand van der Sanden gelooft dan ook niet in een hunebed nabij Gasselte, laat staan een hele nederzetting. Boer Hingstman wordt in de krant aangehaald: “Die man heeft er voor doorgeleerd. Het is zijn mening. Ik mag toch een andere mening hebben”.

We komen dat vaker tegen: wetenschap is ook maar een mening. Dit credo leidt er in onze tijd steeds meer toe, dat uitkomsten van een zorgvuldig wetenschappelijk proces ter discussie worden gesteld. Daardoor staat wichelroede-onderzoek zo ongeveer gelijk aan een nauwgezet wetenschappelijk onderzoek op basis van een wetenschapsontwikkeling van enkele eeuwen. In de journalistiek  rondom het veronderstelde hunebed levert dat eerst chocoladeletters op in de krant, terwijl de wetenschappelijke tempering van de hoge verwachtingen een kort onopvallend bericht tot gevolg heeft.

Sensatiezucht wordt overigens ook door de archeologen zelf in de hand gewerkt, zo blijkt uit De Volkskrant van vandaag onder de titel “Een vondst is al snel sensationeel” (p. 26-27). Sommige archeologische vondsten bereiken “nogal opgeblazen de nieuwsconsument”, zo wordt geconcludeerd. Nogal ongefundeerd wordt een opgegraven huis in Nazareth meteen tot “Huis van Jezus” gebombardeerd. “ Gaat het over de Romeinen, dan is Asterix nooit ver weg. En het is altijd het Pompeï ergens van”, aldus oudheidkundige Jona Lendering. “Doordat wetenschappelijke opleidingen sterk focussen op de praktijk, weten de meeste archeologen vooral goed hoe je iets moet opgraven en registreren. Ze zijn echter nauwelijks bekend met het wetenschappelijke spel. Daardoor komt de focus sterk op spectaculaire vondsten te liggen en minder op de wetenschappelijke waarde van die vondsten”. (p.27)

In het geval van het hunebed bij Gasselte wreekt zich de onwil om een bestaand hunebed op te graven met een multidisciplinair team van deskundigen en met de modernste middelen en inzichten, die we tegenwoordig tot onze beschikking hebben. Dat zou regelmatig journalistiek gecovered kunnen worden en de gerichtheid op wichelroedelopende boeren kunnen verminderen. Niet onderzoeken, omdat er nog nooit een hunebed is ontdekt met een wichelroede, is begrijpelijk, maar geen echt verstandige reactie. Als blijkt, dat er ook deze keer geen hunebed wordt ontdekt, is dat ook een wetenschappelijke uitkomst. Minder spectaculair, ongetwijfeld, maar dan behoeven we geen journalistieke aandacht meer te besteden aan archeologische wichelroede-fantasieën. Doen we dat niet, dan zullen we moeten leven met de chocoladeletters in de krant, zodra er weer iemand opstaat die op esoterische basis iets spectaculairs zegt te hebben ontdekt, dat in de grond zit en zich aan onze ogen onttrekt. Zien is geloven voor de doorsnee nieuwsconsument. Het geloof in de onzichtbare wereld is al enorm, maar we geloven toch het meest in wat onze eigen ogen zien. Een echt hunebed zie je niet gemakkelijk over het hoofd.