In het Dagblad van het Noorden lees ik op pagina 2 ( dus: belangrijk geacht!): “De mooiste hunebedden liggen mogelijk onder Groninger klei” . Een citaat als krantenkop. In dit geval afkomstig van de directeur van het Groninger Instituut voor Archeologie, Daan Raemaekers. Interessant, want een archeologische professor doet een voorspelling en uit zich over schoonheid. En passant verbindt hij alles ook nog in één zin met een impliciet verschil in identiteitsgevoel tussen twee provincies:  “Drenthe mag de meeste hunebedden hebben, maar ik sluit niet uit dat Groningen de mooiste heeft”. Raemaekers  weet vast meer dan hij kwijt wil. Ik heb het gevoel, dat we in de nabije toekomst meer over Groninger hunebedden zullen horen. Een voorspelling door een archeologische professor is niet wezenlijk voor zijn vak. Dus, wie weet, wordt binnenkort onder twee meter klei bij Winsum een hunebed ontdekt.

Maar wat is in dit verband “mooi” , of “mooier” , of “mooist”? Kennelijk is dit voor Raemaekers een belangrijke kwestie, maar het lijkt me toch eerder op het esthetische dan het wetenschappelijke vlak te liggen. Is “mooi” ingegeven door de fraaiheid van de architectonische bouw van het nog te ontdekken hunebed? Is het, omdat de dekheuvel er nog mooier over heen ligt dan ooit? Is het, omdat het misschien wel het best bewaard gebleven hunebed betreft, of gaat het om de de buitengewoon fraai gekozen plek in het landschap? Schoonheid bestaat uiteindelijk toch vooral in de ogen van de toeschouwer en is sterk persoonlijk ingekleurd. We kunnen het verhaal achter het kunstwerk boeiend vinden, de gebruikte techniek van de kunstenaar bijzonder bewonderen, of zijn gebruik van kleur en de mate van realisme, of symboliek, zoals Picasso’s “Guernica” bij voorbeeld, maar daarmee is het nog niet persé een mooi schilderij, al prikkelt het ons als we het zien en de gruwelijkheid van een bombardement op een drukke markt ten tijde van de Spaanse Burgeroorlog op ons laten inwerken. Maar “mooi” , dat niet (althans in mijn ogen).

Stel dat het door Raemaekers bepleitte nadere onderzoek ( van harte mee eens!) een hunebed oplevert onder de Groninger klei, is dan het eerste wat we ons afvragen , of we met de mooiste te maken hebben die we kennen?  Ik geloof er niks van. Dat is het laatste, wat de archeologische professor echt interesseert. Het gaat hem om de kennis, die we er door kunnen verwerven over de boeren die hunebedden bouwden en die nog geen besef hadden van Groningen en Drenthe.

Misschien moeten we niet alleen de verkiezing van het mooiste landschap houden en het publiek laten stemmen, maar ook de verkiezing van het mooiste hunebed. Er zijn al zo veel canons en top tiens door het publiek bepaald, dat een top tien van de hunebedden er ook nog wel bij kan. Mijn “Queen” is D. 26 Drouwenerveld. In Drenthe, ik weet het, maar dat Groninger hunebed onder de klei kan ik nog niet mee laten wegen. Die moet nog ontdekt worden.